Vocabulary

0, nul" nul
1, een"
(Also written as "e e n" or "één" to distinguish it from the article "een")
een
2, twee" twee
3, drie" drie
4, vier" four
5, vijf" five
6, zes" six
7, zeven"
(also pronounced as "zeven)
seven
8, acht" eight
9, negen" nine
10, tien" ten
11, elf
(also pronounced as elf)
eleven
12, twaalf (also pronounced as twaalf) twelve
13, dertien thirteen
14, veertien fourteen
15, vijftien fifteen
16, zestien sixteen
17, zeventien seventeen
18, achttien eightteen
19, negentien nineteen
20, twintig twenty
21, eenentwintig twenty one
22, tweeëntwintig twenty two
23, drieëntwintig twenty three
24, vierentwintig twenty four
25, vijfentwintig twenty five
26, zesentwintig twenty six
27, zevenentwintig twenty seven
28, achtentwintig twenty eight
29, negenentwintig twenty nine
30, dertig thirty
40, veertig fourty
50, vijftig fifty
60, zestig sixty
70, zeventig seventy
80, tachtig eighty
90, negentig ninety
honderd hundred [het, honderden]
duizend thousand [het, duizenden]
aan (give) to,
at (her bedside),
on (board),
on (the wall)
achter behind, after, at the back of
alle all (all objects)
als if (also some other usages)
alsjeblieft here you are, if you please, yes please
alstublieft here you are, if you please, yes please (polite form)
altijd always
april April [de (m)]
arm poor (also the noun arm)
augustus August [de (m)]
auto car [de (m), auto's]
avond evening [de (m), avonden]
's avonds in the evening, in the night
badkamer bathroom (not the lavatory) [de, badkamers]
bah bah, pooh, pah
balkon balcony [het, balkons]
bank couch (also bank (the money thingy)) [de, banken]
bed bed [het, bedden]
bedanken to thank, to return thanks, to decline [bedank, bedankt, bedanken, bedankte(n), bedankt (no ge)]
bedankt thanks
begrijpen to understand, comprehend [begrijp, begrijpen, begreep, begrepen, begrepen (no extra 'ge')]
beloven to promise [beloof, beloven, beloofde(n), beloofd]
beneden below, beneath, under, downstairs
blauw blue [blauwe]
bloem flower [de, bloemen]
boek book [het, boeken]
boven above, over (upwards of), upstairs
brief letter [de (m), brieven]
brood bread [het, broden]
bureau desk, bureau, (police) station, (travel) agency [het, bureaus]
computer computer (watch the special 'pu' pronounciation) [de (m), computers]
daar there
dag day, 24 hours [de (m), dagen]
dag bye
dank thanks [de (m), danken]
danken to thank [dank, dankt, danken, dankte(n), gedankt]
dank je thank you
dank u thank you
dank u wel thank you kindly
dank u zeer thank you very much
da's that is (short for "dat is")
dat that, or: that, which
de the (male/female/unisex)
december December [de (m)]
deur door [de, deuren]
deze these
die those/that
dik big, bulky, fat
dinsdag Tuesday [de (m), dinsdagen]
dit this
dochter daughter [de (v), dochters]
doeg bye
doei bye
doen to do, work,
to put (it one's pocket),
to do (one's hair, a room),
to make (a promise), and some more [doe, doet, doen, deed, deden, gedaan]
dom dumb
donderdag Thursday [de (m), donderdagen]
door through (the door), by (the author),
due to (the rain)
doordat because, on account of
douchen to take a shower [douch, doucht, douchen, douchte, douchten, gedoucht]
drinken to drink [drink, drinken, dronk, dronken, gedronken]
dun thin
een a/an
eergisteren day before yesterday
eetkamer dining room [de, eetkamers]
en and
Engels English [het, no plural
eten to eat [eet, eet, eten, at, aten, gegeten]
februari February [de (m)]
fluisteren to whisper [fluister, fluisteren, fluisterde(n), gefluisterd]
foto fotograph [de, foto's]
gaan to go, go to ... [ga, gaat, gaan, ging, gingen, (zijn) gegaan]
gang passage of a house (and some other uses) [de, (m), gangen]
garage garage [de (v), garages]
gebeuren to happen, occur, come about [gebeur, gebeuren, gebeurden, (zijn) gebeurd (no extra "ge")]
geel yellow [gele]
geen no, none
geen dank you're welcome (literally: no thanks (needed))
gek crazy, weird, mad, silly, silly, nuts (also the noun madman)
geld money [het]
geven to give [geef, geeft, geven, gaf, gaven, gegeven]
gisteren yesterday
goed good, correct, kind, well, goodly [goede, goeie]
goedemiddag good afternoon
goedemorgen good morning
goedenacht good night
goedenavond good evening/night
goeiemorgen good morning
gokken to gamble [gok, gokken, gokte, gokten, gegokt]
graag with pleasure, gladly, readily, willingly
graag gedaan you're welcome (literally: done with pleasure)
grijs grey [grijze]
groeien to grow [groei, groeit, groeien, groeide(n), (zijn) gegroeid]
groen green [groene]
groot big
haar her, hers, also hair [de and het, haren]
hal hall [de hallen]
hallo hello
hebben to have [heb, hebt, (hij heeft), hebben, had, hadden, gehad]
hem him
hen them (after "aan" or "voor" in directional, cooperative way)
het it/the (neutral), or
it (possesive)
het's its
hier here
hij he
hoe how
hoe gaat het? how are you doing? (literally: how are you going?)
hoe gaat het met je? how are you doing? (literally: how is it going with you?)
hoi hi
hond dog [de, (m), honden]
huilen to cry [huil, huilen, huilde, huilden, gehuild]
huis house [het, huizen]
hun them, their
ie he
iets something
ik I
in in (a house), at (a plane),
on (a committee)
indien if, in case ("als" is used more often, "indien" is more used in official documents)
ja yes
jaar year [het, jaren]
januari January [de (m)]
je you (singular)
jij you (singular)
jong young, or: young one, litter [het, jongen]
jongen boy, lad [de (m), jongens], or: "jongen, jongen!" dear, dear!, oh dear!, or: to bring forth young animals [jong, jongen, jongde(n), gejongd]
jou you (possesive)
juli July [de (m)]
juni June [de (m)]
jullie you (plural), or
you, yours (plural, possesive)
kamer room [de, kamers]
kast cupboard, wardrobe, chest, cabinet [de, kasten]
kat cat [de, katten]
kelder cellar [de, (m), kelders]
kennen to know, be acquinted with [ken, kennen, kende, kenden, gekend]
keuken kitchen [de, keukens]
kijken to look [kijk, kijken, keek, keken, gekeken]
kind child [het, kinderen]
klein small
kleur color [de, kleuren]
koken to boil, or: to cook food [kook, koken, kookte(n), gekookt]
komen to come (lotsa other uses, we'll come (no pun intented) to them later) [kom, komen, kwam, kwamen, (zijn) gekomen]
kunnen to be able [kan, jij/u kunt/kan, hij kan, kunnen, kon, konden, gekund]
kus kiss [de (m), kussen]
kussen to kiss [kus, kussen, kuste, kusten, gekust]
lamp lamp [de, lampen]
lekker nice, delicious, good, fine, nicely
lepel spoon [de (m), lepels]
leren to learn [leer, leren, leerde(n), geleerd]
les lesson [de, lessen]
leuk amusing, funny or: jolly, pleasant
lezen to read [lees, lezen, las, lazen, gelezen]
lief sweet, nice, beloved, dear
liggen to lie, be situated [lig, liggen, lag, lagen, gelegen]
lopen to walk [loop, lopen, liep, liepen, gelopen]
maandag Monday [de (m), maandagen]
maart March [de (m)]
mama (mamma, ma) mamma, mommy, mom [de, (v), mama's, mamma's, ma's]
man man [de, (m), mannen]
mei May [de (m)]
meid maid, girl [de (v), meiden] ({girl} on its own is usually "meisje")
meisje girl, missy [het, meisjes]
mens human [de (m), mensen]
mes knife [het, messen]
met with
mogen to be allowed, be permitted, may, or to like [mag, mag, mogen, mocht(en), gemogen]
middag noon [de (m), middagen]
's middags in the afternoon
mij me
mijn mine, also the mine [de, mijnen]
moeder mother [de, (v), moeders]
moeten to must/have to [moet, moet, moeten, moest(en), gemoeten]
mooi beautiful, fine, pretty, handsome
morgen tomorrow, morning [de (m), morgens]
's morgens in the morning
muur wall [de (m), muren]
na after, in succession (and some others)
naar at/to (a directional point of view)look at go to
nacht night [de (m), nachten]
's nachts in the night
nadat after (we had seen it)
namiddag afternoo [de (m), namiddagen]n
Nederlands Dutch [het, no plural]
nee no
niet not
niets nothing
nieuw new
november November [de (m)]
ochtend morning [de (m), ochtenden]
's ochtends in the morning
oktober October [de (m)]
oma grandma, granny [de (v), oma's]
omdat because, as
onder under, beneath, below
ons us, ours, also 100-gram ounce (official no longer used, but still present in spoken language) [het, onsen, onzen]
ontdekken to discover, find out [ontdek, ontdekken, ontdekten, ontdekt (no extra "ge")]
op on (the chair), upon (the roof),
at (school), in (an island)
opa grandad [de (m), opa's]
opdat that, in order that
oud old
papa (pappa, pa) papa, daddy, dad [de, (m), papa's, pappa's, pa's]
papier paper [het, papieren]
pen pen [de, pennen]
plafond ceiling [het, plafonds]
potlood pencil [het, potloden]
praten to talk [praat, praat, praten, praatte, praatten, gepraat]
radio radio [de, (m), radio's]
raam window [het, ramen]
rood red< [rode]
schip ship [het, schepen]
schrijven to write [schrijf, schrijven, schreef, schreven, geschreven]
september September [de (m)]
sjonge same as "tjonge", even more slang
slaapkamer bedroom [de slaapkamers]
slapen to sleep [slaap, slapen, sliep, sliepen, geslapen]
sommige some (some objects)
spreken to speak [spreek, spreken, sprak, spraken, gesproken]
staan to stand [sta, staat, staan, stond, stonden, gestaan]
stoel chair [de, (m), stoelen]
taal language [de, talen]
tafel table [de, tafels]
tegen against (and some more)
tellen to count [tel, tellen, telde, telden, geteld]
terwijl while, whilst, as, or: meanwhile
thuis at home, home
tja well!
tjonge well!, have you ever! (slang for "jongen, jongen")
toen when, as, or: then, at that time
tot until
tot ziens (see you)
tussen de middag noon (literally: between the noon)
typen to type [typ, typen, typte(n), getypt]
tuin garden [de (m), tuinen]
tv tv [de, (v), tv's]
u you (polite form, singular and plural)
vader father [de, (m), vaders]
van of, from, belonging to
vanavond this evening, tonight
vandaag today
vanmiddag this afternoon
vanmorgen this morning
vannacht tonight or last night
vanochtend this morning
verven to paint (a house, not a painting) [verf, verven, verfde(n), geverfd]
vet fat
vies dirty, grubby, nasy, filthy
vijand enemy, foe [de (m), vijanden]
voor for, before, in front of (and some more)
voordat before (we had seen it)
vork fork [de, vorken]
vriend friend, boy friend [de (m), vrienden]
vriendin friend, girl friend, lady friend [de (v), vriendinnen]
vrijdag Friday [de (m), vrijdagen]
vrouw woman, wife [de, (v), vrouwen]
waarom why
waar where
wanneer when
want for (we must do so) (comjugation)
wat what
werken to work [werk, werken, werkte, werkten, gewerkt]
wc (w.c.) lavatory, w.c. [de, (m), wc's]
weten to know, be aware of [weet, weet, weten, wist, wisten, geweten]
wie who
wij we
willen to want [wil, wilt, willen, wilde(n) (bad: wou(den)), gewild]
wit white [witte]
woensdag Wednesday [de (m), woensdagen]
woord word [het, woorden]
worden to become, going to be, to grow (old) [word, wordt, worden, werd(en), (zijn) geworden]
zaterdag Saturday [de (m), zaterdagen]
ze she/they
zeggen to say [zeg, zegt, zeggen, zei, zeiden, gezegd]
ziek sick
zien to see [zie, ziet, zien, zag, zagen, gezien]
zij she/they
zijn to be [ben, bent, (hij is), zijn, was, waren, (zijn) geweest], or
his
zingen to sing [zing, zingen, zong, zongen, gezongen]
zitkamer sitting-room [de, zitkamers]
zitten to sit [zit, zit, zitten, zat, zaten, gezeten]
zo so, like that, such, or: thus, like this, in this way, or: presently, and: many other usages
zolder loft, attic [de, (m), zolders]
zondag Sunday [de (m), zondagen]
zoon son [de (m), zonen]
zullen to shall/will [zal, jij/u zal (zult) (zal jij), hij zal, zullen, zou(den) (no past perfect)]
zwart black [zwarte]

-
Back to main